Een keer per week op een vaste dag en een vast tijdstip komt het kind een uur naar de spelkamer om te spelen. De therapie kan opgesplitst worden in drie fases:
- de verkennende fase
- de verdiepingsfase
- de eindfase
De verkennende fase
Het kind leert de speltherapeut kennen en raakt vertrouwd met de spelkamer. De vertrouwelijkheid en reden van de therapie worden besproken zodat het kind zich veilig kan voelen en vrij voelt te uiten wat hem bezighoudt. Het kind wordt uitgenodigd de spelkamer te verkennen en kan dit alleen doen of samenspelen met de therapeut. Belangrijk is dat er een vertrouwensrelatie in deze fase wordt opgebouwd die de basis vormt van de therapie. Op het moment dat het kind vrij durft te spelen alleen of met de speltherapeut begint de verdiepingsfase.
De verdiepingsfase
De speltherapeut verwoordt voor het kind wat er gespeeld wordt, staat stil
met het kind bij gebeurtenissen en/of nodigt het kind uit om situaties uit te spelen. Door met het kind mee te spelen blijft het spel het communicatiemiddel. Op die manier geeft de therapeut betekenis aan wat het kind speelt en ontstaat er ruimte voor het kind om zich open te stellen. Het kind wordt uitgenodigd te kijken naar zichzelf en zijn omgeving en problemen inzichtelijk te maken. Vervolgens stimuleert de therapeut het kind via spelsuggesties of materiaal aanbod om ervaringen, situaties nieuw / anders te bekijken. Tevens wordt het kind gestimuleerd om ander gedrag en/of oplossingen uit te proberen en de effecten te ervaren. Het kind krijgt meer vertrouwen in zichzelf en kan zich daardoor beter staande houden in zijn omgeving. Op het moment dat het kind ‘klaar’ is met spelen binnen de spelkamer breekt de eindfase aan.
De eindfase
Het kind speelt minder gedreven, thema’s zijn uitgespeeld en thuis en op school is het zichtbaar dat het kind lekkerder in zijn vel zit.
De therapieduur is afhankelijk van de problematiek van het kind tussen de 15 en 30 sessies.
|